Drea van Rijthoven

Drea (Andrea, 1933) werkte kort na de oorlog als inpakster bij de snoepfabrieken van De Hoog op het Waterlooplein en Smits-Van Gils in de Braak, maar bij De Volt zochten ze meisjes. Dat verdiende beter en zo’n modern bedrijf had toch wel meer aanzien dan een ‘snoepkesfabriek’. Drea – toen twintig jaar oud – meldde zich bij De Volt aan, samen met haar vriendin Koosje Bakx. 

Maar je werd niet zomaar aangenomen bij De Volt; je werd eerst gekeurd, door een ‘lange, maar lieve dokter’.

Drea: “Koosje vroeg aan mij: als ik niet word aangenomen en jij wel. Ga je dan? Ikke wel, zei ik. Nou ikke niet hoor, zei Koosje. Ik durf daar niet alleen naartoe.”

Bij de keuring hoorde ook een huisbezoek. Dan stond ‘Juffrouw Sluyters’ op een onverwacht moment op de stoep, vooral om te controleren of je wel tot een ‘net gezin’ behoorde. Het gezin Van Rijthoven woonde aan de Middenpad (tussen de Antoniusstraat en de Benedictijnenstraat), op de Voorhei. Gelukkig viel er een paar weken na de controle een brief op de mat dat Drea was aangenomen. En Koosje mocht ook beginnen. Juffrouw Sluyters had maar één probleem geconstateerd: Drea had tijdens een van de gesprekken verzucht dat ze zo moe was en had zich eens goed uitgerekt. Dat was toch geen manier van doen!

De volgende keuring ging over de vraag waar de talenten van de werkneemsters lagen. 

Drea: “Ik had kennelijk goede ogen, dus ik moest de eindcontrole gaan doen van de ‘trimmers’. Dat waren onderdelen voor radio’s die door twee rijen meisjes in het atelier in elkaar waren gesoldeerd met tin en koperdraad. En dan moest ik controleren of dat spoeltje er goed in zat, want dat moest dan in dat gleufke en of de schroefdraad werkte en zo. Tachtig trimmers per uur moesten we er doen. Koosje zat verderop in ‘diejen bouw’ en zij controleerde een ander onderdeel.

Deze controleurs werden soms ook weer gecontroleerd. “Dan kwam ‘de klokkentikker’ achter je staan om te tellen hoe lang we er over deden. Onze baas zei vooraf dat we tijdens die controle wel af en toe iets moesten laten vallen of iets aan ons haar moesten doen om te voorkomen dat we te snel waren, want dan zou de productie omhoog moesten.” 

‘Juffrouw Sluyters’ gaf leiding aan deze meiden en stond bekend als een strenge dame, maar volgens Drea was dat niet zo’n probleem, want daar was je mee opgegroeid. Als je ziek was, moest je je niet te veel aanstellen en mocht je ‘een akkertje’ komen halen. Dat was een ‘soort hostie’ met vermoedelijk wat aspirine erin.

De hiërarchie van het bedrijf kwam tot uiting in de bedrijfskleding. Het hoogst waren de witte jassen, dan kwamen de grijze stofjassen voor de mannen met ervaring, dan de gele en witte schorten, die je over het hoofd moest aantrekken. Meneer Pennings was zo’n witte jas. Drea: “Die deed ook alsof ie het buskruit had uitgevonden. Ik zei een keer tegen hem dat ik iets ‘gevrogen’ had, maar dat woord kende hij niet, zei hij. Dan zei ik maar snel: eh gevraagd.”

De hoogste baas, Meneer Philips zelf, is ook een keer op bezoek geweest, herinnert Drea zich. “We moesten het hele bedrijf oppoetsen. Die man stapte uit een auto. Zwaaide naar ons en was binnen een half uur weer weg.”

Het was een bonte verzameling werkneemsters en werknemers die daar elke dag aan de Bredaseweg samen kwamen. Drea herinnert zich nog de meisjes uit de stad, die heel anders waren. 

“Die hadden al een toilettaske met poeder en lipstick erin. Daar hadden wij in Oosterhout nog nooit van gehoord. Die meiden gingen zich tijdens werktijd gewoon opmaken. Ze praatten ook veel mooier dan wij, wat natuurlijk nog niet wilde zeggen dat ze ook meer verstand hadden.”

Een van die stadse meiden was Mien Gerritsen. Die vroeg aan de leiding waarom ze niet door mocht werken als ze getrouwd was. Nou, zeiden ze tegen haar, als je getrouwd bent en er komen kinderen. Dan kan je toch niet meer werken? Nou, zei Mien, als ik getrouwd ben, dan zoek ik daar wel wat op, zodat ik niet in verwachting raak. Ook daar hadden wij Oosterhoutse meiden nog nooit van gehoord.

Goede herinneringen bewaart Drea ook aan de Belgische meiden, die bij De Volt werkten. Elke dag kwamen er drie/vier bussen uit België met vooral meiden erin.

“Wij ruilden onze boterhammen met boterhammenworst met hen, want zij hadden van die lekkere witte Belgische boterhammen met chocoladerepen er tussen”, vertelt Drea. “Ze dreven ook een handeltje in chocoladerepen, die verdeeld waren in vijf mootjes. Wij legden met vijf meiden allemaal een stuiver uit en dan had je dus voor een kwartje zo’n reep, die we samen deelden.

Drea maakte via het Zoldertheater kennis met plaatsgenoot Jan Vermeulen. In 1957 trouwden ze en kregen vervolgens twee zoons: Wally en Eric. In 1959 was het verbod op werkende vrouwen bij De Volt opgeheven en het bedrijf had personeel nodig. Drea werd gevraagd of ze weer kon komen werken. In 1960 ging ze een tijdje weer precies hetzelfde werk doen, voor halve dagen. Ze weet niet meer hoeveel ze destijds verdiende, maar de opvang van Wally kostte vijf gulden per week. 

Op het moment dat we dit verhaal publiceren is Drea in de negentig en het moet dankzij haar niet aflatende devotie richting de Heilige Maagd Maria zijn dat ze nog zo’n feilloos geheugen heeft. Drea weet nog alles van De Volt. Haar Jan overleed in 2008. Maar ze prijst zich gelukkig met de gezinnen van Wally en Eric, die in totaal voor zeven kleinkinderen zorgden. Met het eerste achterkleinkind op komst. 

Boter smokkelen met de bus

Boter was in België twee keer zo duur...

Melkchocola en pure liefde

Een bedankje van een ‘Belske’...

Willy Lux

Kaz Lux vertelt over zijn Poolse vader...